Post Tagged ‘Humor’

Wie is de *gaaaaap* Mol?

Geplaatst: 2 januari 2014 in Blog, Humor, TV
Tags:, , , , , , , ,

Op de diverse sociale media in ons land ging al sinds half december een kleine golf van glibberige geiligheid rond omdat op 2 januari het programma “Wie is de Mol?” weer van start zou gaan. Men werd gek. Als een kudde opgehitste tieners vlak voor een concert van One Direction, wipte men onrustig van links naar rechts op het scherm. Want lieve mensen, HET IS ZO SPANNEND!!

Tot een aantal jaren terug was ik zelf ook lichtelijke opgewonden als het weer ging beginnen, maar nu ben ik er eigenlijk al een paar jaar ontzettend klaar mee eerlijk gezegd. Al durf je dat bijna niet hardop te zeggen. Het is dat we een klein beetje geciviliseerder zijn geworden met z’n allen de afgelopen 300 jaar, anders was ik ongetwijfeld na het afgelopen seizoen al aan 4 touwen tussen een gelijk aantal paarden geëindigd op een willekeurig marktplein. Van WIDM blijf je af, lijkt de algemene strekking.

Vanavond was het dan eindelijk zover. De eerste aflevering van een nieuw seizoen. En ja, ik besloot te gaan kijken. Vraag me niet waarom.

Al bij het eerste shot, de eerste “scene” moest ik bijna gapen. De hele groep met zelfbenoemde “BN’ers” stond ijverig te wachten op übermol Art. U weet wel, Art, die ooit zelf eens mee heeft gedaan en die sinds vorig seizoen de nieuwe Pieter-Jan is, die op zijn beurt weer de nieuwe Karel was. Karel schoof ooit Angela opzij, maar dat weet bijna niemand meer.
Het groepje deelnemers met enorme rugzakken zag dan eindelijk Art tevoorschijn komen. Voor mij was dit al de eerste puzzel, want, wie zijn al die mensen? De helft had wat mij betreft ook op de vleeswarenafdeling van de Albert Heijn kunnen staan. Het zegt me gewoon weinig.
Goed, daar was Art dus die begon met zijn introductie. Een tergend langzaam verhaal, doorspekt met spannende muziek en lange stiltes. Ondertussen zien we gespannen gezichten en horen we af en toe wat commentaar van de deelnemers die blijkbaar tussen al het paranoïde gedoe en de constante onderlinge mindfucks nog tijd hadden voor interviews voor een zwart scherm. Met uiteraard hele spannende muziek op de achtergrond.

Maar toen begon het dan echt. Wie is de Mol?!

Die zat blijkbaar in een laptop, want dat was de eerste opdracht. Maak een vragenlijst en we zien wie er naar huis gaat. Paniek alom. Zwetende gezichten. En verdenkingen. Tygo was de enige die het gelijk snapte! En dat is natuurlijk vre-se-lijk verdacht. Volgens mij was Art heel duidelijk toen hij de opdracht verwoorde, maar goed, vanonder je aluminium-complot-hoedje hoor je het blijkbaar allemaal net wat anders.
Begeleid door hele spannende muziek, zien we 10 mensen een paar keer klikken achter een laptop terwijl we ze, veelal nietszeggend, wat horen praten.

En dan is het zover. Art zit achter een tafeltje achter dezelfde laptop en toetst één voor één de namen van de kandidaten in. En dat duurt lang. Zo. Lang.
Terwijl er dit keer EXTREEM spannende muziek klinkt, zien we een aantal groene schermen, uiteindelijk dan toch gevolgd door een rode. Ach, wat jammer. Een dramatisch muziekje speelt terwijl we in slowmotion de “Godverdomme” van Daphne nog eens zien. Maar wat een verassing, ze mag blijven. Wat een feest.

We zien wat scenes in het hotel terwijl de deelnemers inchecken. We kunnen er niks mee. Al zal de doorsnee “Mollenjager” er minimaal 38 aanwijzingen in ontdekken. Zo gaat dat.

De groep mag vervolgens de markt op. Met enkel een Chinees woordenboek moeten ze een enveloppe vinden en daarmee naar het Politiebureau rennen. Daar is Art. We zien de 5 groepjes rennend over de markt gaan, we horen hele spannende muziek, en we zien wat locals denken “WTF?”. Uiteindelijk bij Art legt hij uit wat ze met het geld moeten doen; een zaklamp kopen. Uiteraard klinkt er spannende muziek (Haal alle zwaar overdreven bombastische thrillermuziekjes weg, en wat je overhoudt is een tamelijk autistische versie van “3 Op Reis”).

Het is avond. In opnieuw 5 groepen worden de deelnemers willekeurig op gebouwen in Honk Kong gedropt. Met een zaklamp. Eén groep moet met een groene laser een code doorseinen. Juist. Nu snapt zelfs een seniele hoogbejaarde dat dit in de zee van licht die Hong Kong heet best wel lastig is. Tel daar een hoop gekloot bij op, spannende muziek, veel shots van de skyline, zinloze interviews met alle deelnemers over hoe ze allemaal niks zagen, en voilà; we zijn weer 20 minuten verder.

Eenmaal allemaal aangekomen bij Art die voor een kist met cijferslot staat (OMG! Altijd spannend!), moet er een code doorgegeven worden. Terwijl de spannende muziek tot een maximum opzweept, tikt Art de nummers in. U raadt het al, geen succes.

De laatste dag alweer. En ja hoor, alweer de laptop met de vragen. Same old, same old.
Daar zitten ze dan. Alles ingevuld en Art gaat weer aan het tikken. Eén voor één zijn ze weer aan de beurt. Dit keer duurt het nóg langer voordat we, na de spannendste muziek tot nu toe, te zien krijgen wie er naar huis mag. Na een paar dodelijke minuten is het moment dan daar. Ene Maurice moet naar huis. Come in treurige pianomuziek!

En dat was weer een week van “Wie is de Mol?”. En de laatste keer dat ik keek. Het zal wel weer aan mij liggen, maar de rek is er toch echt uit ondertussen. Jammer, want een beetje mindfucken in het buitenland is opzich nog wel aardig. Maar helaas.

Doei “Wie is de Mol?”, u krijgt van mij het rode scherm. Een nee, de joker kunt u dit keer niet inzetten.

image

Vanmiddag zat ik in een Volkswagen Transporter op een parkeerplaats nabij een geheel willekeurig gekozen Shell tankstation te genieten van een vers kopje koffie. Zelf gezet. Het voelde als kamperen. Ik. Kamperen. Fascinerend hoe een mens kan veranderen.
Reeds een aantal minuten na aankomst zag ik hem zitten. Hij zat in het gras. Zijn donkere, diep bruine, chocoladekleurige kop diep in zijn veren gestoken, enigszins argwanend loerend in mijn richting. De witte ringen rondom zijn ogen staken in de late middagzon haast lumineus af tegen het donkerbruin. De zilveren veren in zijn nek werden zachtjes en ritmisch omhoog geblazen door de wind. Minutenlang keek hij mij aan, zittend in het gras langs het ietwat triest aandoende parkeerterrein.
Wat dacht hij? Denkt een meeuw überhaupt wel? En wat ziet zo’n vogel nu eigenlijk? Ik vroeg het mij vanachter de voorruit van boven mijn dampende kop koffie stuk voor stuk allemaal af. Ook dat doe ik vaak. Ik vraag mij veel dingen af. Dingen die mij lijken te fascineren.
Ik besloot mijn brood te delen met deze eenzame vogel. In de hoop dat hij net zo gek op pindakaas zou zijn als dat ik dat ben, haalde ik de mij nog resterende boterham tevoorschijn. Toen ik naast de Transporter stond, hadden de twee sneeën Veluws volkoren met Calvé Pindakaas vrijwel direct zijn aandacht. Ik schatte grofweg in hoe groot een stuk brood moest zijn dat de meeuw nog kon verwerken zonder er in te stikken, en scheurde een eerste stukje af. Ik wierp het nonchalant en met een sierlijke boog in de richting van de meeuw, die inmiddels was opgestaan. Nog voor het stukje brood, inclusief de Pindakaas, het gras raakte, verschenen er klaarblijkelijk uit het niets een stuk of twintig andere meeuwen. Met veel kabaal en al evenveel gefladder, dook de meute op het stuk brood dat inmiddels het gras had bereikt. Het brood was weg.
Ook de rest van de boterham strooide ik in de richting van de opgehitste zwerm meeuwen en het verdween al net zo snel als het eerste stukje brood.

En de eenzame meeuw? Die bleef uiteindelijk weer over. Maar niet alleen. De meeuw had gezelschap gekregen. De meeuw, inclusief zijn gezelschap, verplaatste zich vliegend naar de andere kant van mij, opnieuw op een strook gras.

En toen zag ik het gebeuren. De meeuwen begonnen, haast synchroon, te bewegen met hun poten, in het gras. Ze leken te dansen. Ik keek naar het schouwspel. Eerst verbaasd, daarna lachend. Het was nogal een aandoenlijk gezicht. De twee driftig trappelende meeuwen gingen onverstoorbaar door. In mijn hoofd hoorde ik langzaam verschillende soorten muziek spelen. Allereerst de Macarena. Ik weet niet waarom. Daarna geheel willekeurig iets van Rammstein gevolgd door de Harlem Shake. De meeuwen leek het niets te doen. Logisch, ik was de enige die de muziek kon horen. Het was immers mijn hoofd. Op de radio hoorde ik echter Elvis. Hoorbaar voor eventuele omstanders. En voor de meeuwen.

Natuurlijk wist ik dat ze waarschijnlijk gewoon op zoek waren naar wormen tussen het gras. Maar ik wilde er daar, op die parkeerplaats vanuit de Volkswagen, gewoon niet aan denken. De meeuwen dansten in de wind, onverstoorbaar en driftig door. Al bleef het een vreemd gezicht.
Maar ach, misschien houden meeuwen gewoon van Elvis. Wie doet dat immers niet?

De Nederlander. U weet wel, uw landgenoten. De mensen met wie u in de file staat op de A1. Of voor de kassa bij de Albert Heijn. Uw buren. Uw collega’s. Wij zijn (meestal) De Nederlander.
Volgens onze aanstaande Vorstin bestaat die niet. Een aantal jaren geleden alweer beweerde zij dit volmondig. Hoe zeer ik ook begaan ben met ons Koningshuis en onze toekomstige Koningin, op dit punt moet ik haar toch echt ongelijk geven.
Natuurlijk, Nederland bestaat uit een samensmelting van culturen. Al vele honderden jaren komt men vanuit elke uithoek van de wereld naar ons Nederland om dit Nederland naar een hoger plan te tillen. Al zijn wij daar, als zo’n beetje het enige volk op onze vrolijke ronde aardkloot, allesbehalve trots op. Waarom is mij een raadsel.

Maar goed. De Nederlander.

Ik vind het een fascinerend fenomeen, deze “Nederlander”. Zo fascinerend zelfs dat ik besloten heb mijn fascinatie om te zetten in tekst.
De Nederlander bestaat in mijn ogen namelijk wel degelijk. Het enige dat ons doet verschillen van elkaar is onze omgeving. Want zelfs in onze postzegelgrote natie, zit er een enorm verschil in mentaliteit, hartelijkheid, gedrag, normen, waarden, spraak, opvattingen en veel meer zaken, dan dat je in eerste instantie zou denken. Hoe ik daar zo zeker van ben? Vrij simpel; ervaring en observatie.

Sinds een jaar of zes reis ik vrijwel wekelijks door heel Nederland. En dan bedoel ik écht ons gehele Vaderland. Van het Zuidelijkste puntje Limburg, tot het Noordelijkste stukje Ameland en van het Oostelijke, maar altijd idyllische De Lutte tot in het winderige Terneuzen. Ik kom overal.
Soms kom ik in dorpen waar slechts drie huizen staan en waarvan ik de naam niet eens kan uitspreken. Soms sta ik midden tussen de vliegtuigen op Schiphol. Een andere keer midden in een oorverdovende stilte van een bos. Daarom hou ik van Nederland. In eigenlijk al zijn facetten. En zelfs over het Nederland waar ik een pesthekel aan heb, bijvoorbeeld de Noordoostpolder (en eigenlijk eerlijk gezegd alles waar de term “polder” op van toepassing is), kan ik nog wel iets zinnigs zeggen. Dat ga ik vanaf nu ook doen.

Nederland door de ogen van dit immer nieuwsgierig persoon. Helder, duidelijk, met humor, maar altijd ongezouten en nimmer bang.

———

Deel 1; De Nederlander haat De Duitser

Hoeveel Nederlanders ook van elkaar verschillen, op sommige punten zijn we het klaarblijkelijk altijd met elkaar eens. Als het Nederlands elftal moet spelen zijn WE één. Dat gaat gewoon vanzelf.
Al is een dergelijke vorm van saamhorigheid zeldzaam, op een heel ander vlak lijkt er nog zo’n collectief gevoel van “de Nederlander” te schuilen.
Met zijn allen hebben we het “Duitser afzeiken” klaarblijkelijk tot net zo’n nationaal instituut verheven als bijvoorbeeld Koninginnedag. Want “De Duitser” is slecht. De Duitser is ons nationale zwart-rood-gele pispaaltje waar De Nederlander zijn rits maar al te graag en ten alle tijden voor naar beneden ritst.
Waarom? Omdat De Duitser graag kuilen graaft op onze stranden. De Duitser heeft een grote mond waar ook nog eens een enorm volume uitkomt. De Duitser heeft een veel te grote auto van louter Duitse makelij. De Duitser praat alleen maar Duits en verwacht van heel de Wereld niets minder. De Duitser eet alleen maar vette worst die hij of zij wegspoelt met veel (Duits) bier. De Duitser heeft vast nog wel een fiets in zijn of haar schuur staan die van de Opa van de buurman schuin tegenover is geweest, want dat was een onderduikjood. Een echte, zo verteld men, niet zo’n semi-avonturier die een half uur op zolder heeft gezeten op een warme dag in juni 1943 toen er geheel toevallig een Duitser op de fiets (waarschijnlijk die van de Opa van de buurman) passeerde. Zo’n verhaal dat door de hele familie nog steeds als glijmiddel voor het Duitser pesten gebruikt wordt.

U keest het bovenstaande en denkt er het uwe van. Dat mag.
Vrij kansloos is het eerste dat mij te binnen schiet. Nogal sneu is het tweede. En ik snap het niet zou een goede derde kunnen zijn.

Want waarom? Wat is er leuk aan een puisterige 14-jarige die stoer aan een Duitser vraagt waar het fahrrad van z’n Opa is? En waarom is het klaarblijkelijk leuk om hem vervolgens de pus uit zijn met Clearasil dichtgeplamuurde bek te zien lachen, aangemoedigd door de rest van de familie? Vader pinkt een traantje weg, want zoonlief is zojuist een échte Nederlander geworden. En die hebben een hekel aan Duitsers.

Ik hou veel van onze Oosterburen. En ik snap niets van deze massale hetze. Maar ik merk wel dat het blijkbaar erg diep zit bij De Nederlander. Het lijkt erbij te horen. Duitsers. Die moeten we niet.
Een fascinerend stukje collectiviteit waar ik mij als De Nederlander eigenlijk voor schaam. Want ook dit is De Nederlander. Al snap ik niet waarom.

20130313-231452.jpg

Blij

Geplaatst: 6 maart 2013 in Uncategorized
Tags:, , , ,

Op de vensterbank in mijn keuken staat een doosje. Het is een vrij onschuldig groen, kartonnen doosje van bescheiden afmetingen. Om iets specifieker te zijn, is het een eierdoos. In de eierdoos zitten zes eieren. “Vrije uitloop; Buitenei” zo lees ik in letters wisselend van grote op de bovenzijde. Op deze bovenzijde staat tevens een plaatje van een kip. De kip lacht. Achter de kip dansen twee kuikens. Tenminste, dat denk ik. Het zijn gele bolletjes met oogjes. Het zouden natuurlijk ook Rösti-rondjes kunnen zijn, maar voor zover ik weet lopen die niet achter een lachende kip aan.
Boven de kip en de kuikens/Rösti-rondjes, vliegt een bij. Dat is landelijk denk ik.

Maar nee, het houdt hier nog niet op. In tegendeel; het meest bijzondere moet nog komen. In een hoek op de bovenkant, net voor de lachende kip, staat een tekst in de vorm van iets dat een soort van stempel voor moet stellen. En juist deze tekst fascineert mij. “Blije Kip Garantie” staat er koddig leesbaar gedrukt.

Voor degene die mij wat beter kennen, zal het geen verassing zijn, maar ik vroeg mij bij het lezen van “Blije Kip Garantie” gelijk van alles af. En terecht lijkt mij.
Want ik bedoel, wát is precies een blije kip? Is er een soort standaard voor? Dat je als kippenboer zegt ‘He! En dat is nu de tweede keer dat ik je chagrijnig zie kijken! Drie keer en het is klaar he?’
En wat nou als er onverhoopt tóch een ietwat depressieve kip tussen de rest van de blije kippen rondwandelt? Word die geruimd? Of krijgt hij een receptje voor kippen-prozac?
Blij. Ook zoiets. Kunnen kippen überhaupt wel blij zijn vraag ik me dan ook af. Wanneer zou een kip nou blij zijn? Met wat granen misschien. Of wat water. Wat frisse lucht wellicht. Of toch een nieuwe aflevering van GTST. Je weet het nooit. De ene kip is immers de andere niet.

Maar ok. Stel, stél dat je kunt bepalen dat een kip tijdens zijn korte, prè kipfilet leven inderdaad blij is geweest. Laten we eens gek doen en daar vanuit gaan. Wat heb ik dan aan een “Blije Kip Garantie” op een ei? Voel ik me dan beter als ik soppend met een broodkorst het halfzachte eigeel uit het ei lepel? Dat denk ik niet.

“Blije Kip Garantie”. Ik ben er nog niet over uit. Al smaakt het ei overigens prima. En daar ben ik dan weer blij van geworden. Gegarandeerd.

20130306-001110.jpg

Vloeken

Geplaatst: 21 januari 2013 in Blog
Tags:, , , ,

Een aantal maanden geleden liep ik na een lange werkdag vanaf kantoor richting trein. Het moet ergens in November geweest zijn schat ik in, het was namelijk al donker. Vlak voordat ik de trappen richting het perron opliep, kwam ik door een soort tunnel heen. Degene die wel eens van of naar station Deventer reizen zullen weten wat ik bedoel. In dit stukje tunnel hangt aan weerszijden een rij van vier posters in een lichtbak. Acht in totaal. Zijdelings keek ik er naar. Op de posters stonden jonge mensen, semi-stoer afgebeeld terwijl ze in de camera keken. Ze waren zo stoer omdat ze stoere dingen deden. Zo was er een meisje met een grote zonnebril op die op een stoere rode motor zat. Ietwat vreemd, gezien het feit dat het blonde meisje volgens mij nog niet eens bevoegd was om op een scooter te mogen rijden. Maar goed. Naast het meisje stond de tekst (grote dikke letters dus heel stoer geschreven) “Ik? Ik ben tegen vloeken“.

Ik realiseerde me dat ik hier opnieuw te maken had met de Bond tegen het Vloeken. U weet wel, de Bond die het zich denkt te kunnen permitteren om u als zondaar keihard te beoordelen op uw vloekgedrag middels werkelijk waar tenenkrommende posters op met name stations. De teksten op deze posters zijn van een dusdanig niveau, doordrenkt met een Christelijke ondertoon, dat ik er meestal lichtelijk agressief van word. Teksten als “Met vloeken kom je nergens” en “Als er een vloek valt breekt er iets” of klassiekers als “Een vloek mist ieder doel” en “Zeg geen Jezus als hij je niks zegt” zorgen bij mij vrijwel instant voor een lichte vlekvorming in m’n nek. Ik kan er niks aan doen.

Het zit zo.

Ik vloek regelmatig. En dat vind ik fijn. Een goede “Godverdomme” is immers een heerlijke uitlaatklep voor de op dat moment blijkbaar ontstane frustratie. In welke vorm dan ook. Ook termen als “Fucking Hell” en het simpele “Jezus” willen nog wel eens voorbij komen. En waarom? Omdat het wel degelijk oplucht.
Dergelijke termen worden door mij zeker niet de hele dag door gebruikt moet u weten. Ik hoop niet dat u mij ziet als een ketterende soort van Tokkie of iets in die richting. Dat ben ik allesbehalve. Ik durf namelijk te stellen dat ik een uiterst beschaafd persoon ben. Zelf met dit gevloek op zijn tijd.

Wat mij zo agressief maakt qua Posters (overigens geldt dit voor de hele Bond tegen het Vloeken), is dat moralistische ondertoontje. Dat fundamentalistische Christelijke opgedrongen iets. Het “alleen-als-christen-tel-je-mee-en-ben-je-een-goed-mens” toontje. Dat opgeheven vingertje dat een ieder die buiten de denkwijze valt stilzwijgend beoordeeld en erger nog, veroordeeld. Want alleen Christenen tellen mee. Want die weten hoe het hoort. Die vloeken niet. Want een vloekend mens is slecht. En gitzwart van binnen. Ik kan hier extreem slecht tegen.

Op de site van “de Bond” staat een filmpje met daarin Christelijke kopstukken als De heer Van der Staaij van de SGP en een Heilssoldate die met samengeknepen billen pleiten voor een “Vloekvrij Nederland” en men hoopt dat er op scholen (eerst Christelijke, daarna misschien wel gewone!) een begin word gemaakt. Want de jeugd, dat is de toekomst! Een vloekvrije toekomst!

Begrijp mij niet verkeerd. Ik heb NIETS tegen welk geloof dan ooit. Ik ben zelfs geschoold op Christelijke scholen. Ik ken de Bijbelse verhalen stuk voor stuk en ik had dit stukje scholing nooit willen missen. Maar ik geloof niet. Ik ben wat men noemt een Atheïst. En dat mag ook.
Lieve mensen, geloof in wat u maar wilt. Doe lekker wat u niet laten kunt. Maar hou het voor uzelf. Probeer het niet als maïspap door de strot van een Foie gras Gans bij mensen naar binnen te drukken. Laat de niet gelovende mens ook in zijn waarde. Zoals de niet gelovende mens ook u (meestal) in uw waarde laat.

Vloeken is aangeleerd!” riep de Bond tegen het vloeken Papegaai ooit, jaren geleden. Ok, Bond tegen het Vloeken. En een geloof dan?

Hier wil ik het graag bij laten. Dank u.

20130121-235024.jpg

Verklaring

Geplaatst: 19 januari 2013 in Blog, Humor, Muziek
Tags:, , , , , , ,

Ja. Ja. Ja. Ja. Ja.

Het was één grote leugen.

De tijd is gekomen om door het stof te gaan. De laatste jaren kan ik het slecht handelen en neem ik het mezelf steeds kwalijk. Ik had niet het idee dat ik valsspeelde, dat is het engst. Ik had toen echt niet door hoe groot dit allemaal is. Maar nu, de laatste tijd, zie ik woede en verraad in de ogen van de mensen die mij steunden. Dit zijn mensen die mij geloofden en in mij geloofden. Zij hebben het recht zich bedonderd te voelen. Dat is mijn fout. Dat is verschrikkelijk. Ik zal de rest van mijn leven ‘sorry’ zeggen en proberen vertrouwen terug te winnen.

Tot twee maal toe heb ik niet deelgenomen aan de Avondvierdaagse te Apeldoorn terwijl ik wel voor beide keren een medaille ontvangen heb. Deze zijn door mij in ontvangst genomen en hebben jarenlang zonder gevoel van spijt deel uitgemaakt van mijn onderscheidingen.

In 1993 kon ik niet van start gaan in verband met ziekte. Alleen de mensen die dichtbij mij stonden wisten hier vanaf. Echter na de Avondvierdaagse heb ik wel de bijbehorende medaille uitgereikt gekregen. In die tijd heb ik besloten hier in mee te gaan.
Tijdens de tocht in 1994 ben ik wel van start gegaan maar moest ik vanwege een blessure na de tweede dag afhaken. Tot mijn grote verbazing kreeg ik ook dit keer een medaille. En ja, ook ditmaal ging in mee in het verhaal.

Jarenlang heb ik een spel gespeeld. Ik probeerde een verhaallijn te creëren en als iemand iets zei wat mij niet beviel, als iemand niet loyaal was, dan probeerde ik hem als leugenaar te bestempelen. Zo ben ik mijn hele leven geweest.
Ook wist ik niet hoeveel impact ik had, hoe groot mijn status was.

Mijn verhaal is zo lang perfect geweest, maar het was zo slecht en zo giftig. In die tijd was het onmogelijk om de Avondvierdaagse uit te lopen zonder dit plan. Het was net zo logisch als de sokken in onze schoenen en de Liga Evergreen in onze rugzak. Het spijt me.

Ik ben nooit een fan geweest van de Nederlandse Wandelsport Bond, de NWB, maar er is geen reden voor mij om ze te beschermen, ik kan nu makkelijk zeggen dat ze het geld wel vanwege die reden hadden aangenomen. Maar zo was het niet. Het betrof hier enkel het bedrag van deelname. De volledige tien gulden die tot twee maal toe betaald is, in 1993 en 1994 was onder andere voor de organisatie en het fabriceren van de medailles.

Waarschijnlijk komt deze bekentenis te laat voor veel mensen. Dat is mijn fout. Ik kan nu alleen maar zeggen dat ik daar spijt van heb. Het verhaal is zo slecht en giftig, maar het meeste ervan is waar. Ik weet niet waarom ik hiermee zo lang heb gewacht. Ik was onderdeel van de hele cultuur.

Nogmaals wil ik aan alle mensen die jarenlang in mij geloofden mijn excuses aanbieden. Ook ben ik bereid mijn medailles, beide, in te leveren als dit één van de consequenties van mijn daden is. Mocht de NWB een onderzoek instellen, dan zal ik de eerste zijn die de deur opent.

20130119-233014.jpg

Evert

Geplaatst: 8 januari 2013 in Blog, Schrijfsels
Tags:, , , , , ,

Vanmorgen op het station liep ik bij het verlaten van de stationshal langs een grote poster, verlicht door een lichtbak aan de achterzijde. Het was een affiche. Met grote letters stond er;

“EEN PLOFKIP IS GEEN STUNTARTIKEL!”

Ik stond een ogenblik stil en bekeek het geheel. Onder de grote letters stonden twee foto’s. De eerste, links, was er één van een kip zoals we die allemaal wel uit de supermarkt kennen. Een keurige, kale onthoofde kip. Klaar om bereid te worden. Rechts stond een minder fraai plaatje. Op de rechterfoto stond namelijk een dikke, kale, deels bebloede, liggende kip met misvormde poten. Een plofkip.
Een plofkip (vreselijk woord trouwens, maar goed) is voor mij persoonlijk nooit echt een optie. Ik eet al vrijwel geen vlees, en als ik het al eet, dan het liefst zo bewust mogelijk. Dat wil zeggen, ik ben, heel truttig, toch een vrij visuele eter. Ik krijg geen hap meer weg als ik een zielig dier voor me zie. Dieren als voedsel, daar heb ik absoluut geen morele problemen mee. Maar dan wel een dier dat een zo prettig mogelijk leven heeft gehad. Daar zijn we het wel over eens dacht ik zo. Hoe boomknuffelend het ook mag klinken.

De poster op het station zette mij aan het denken. Niet zozeer de campagne zelf, maar wel de foto van de zielige plofkip, die we voor de gelegenheid Evert zullen noemen. Er valt mij namelijk wat op.
Evert is een zielige plofkip. En mensen zijn tegenwoordig vrij ongevoelig voor zielige dingen. Er heeft zich een dikke laag eelt rondom onze emotie gevormd. Tijdens elk willekeurig Journaal kijken we tegenwoordig vanachter ons bord boerenkool met worst al jus prakkend naar een stel uit elkaar gebombardeerde lichamen in een ver land. Terwijl we nog een tweede maal het bord volscheppen zien we dode kinderen in Syrië op verspreid op straat liggen. Het doet ons weinig. We vinden het allemaal heel normaal.

Maar een zielige foto, zoals die van Evert de Plofkip, daar zijn we nog steeds erg gevoelig voor. Omdat een foto je ongeroerd blijft aankijken. Alsof al het leed eventjes op pause is gezet. Dat is het denk ik.
En of het nu om een plofkip gaat, of om Tsunamislachtoffers, zielige kindjes in Afrika, Roemeense straathonden en misschien zelfs wel om een verkiezingsposter van de SP met Emile Roemer erop, het maakt weinig uit. Leed op een foto trekt als een elektromagneet alle aandacht en de laatste restjes vastgekoekte emotie uit de mensen die er naar kijken naar buiten. En de makers van de posters weten dat maar al te goed.

Het is ook best wel gevaarlijk. Al snel kan één enkele foto symbool staan voor een bepaald iets. Een zielig mager Afrikaans weesje met 12 vliegen op zijn bovenlip? Bam. Als je voortaan aan een Afrikaans kind denkt, zie je alleen nog maar dat zielige weesje voor je. Alle Afrikaanse kinderen zijn dus uitgemergeld en hebben minimaal een dozijn vliegen op en rond zijn of haar mond.
Hoor je het woord Tsunami? Hoppa, je ziet niks anders meer voor je dan een alleen en verdrietig Japans vissertje op een hoop schroot wat ooit in zijn gloriedagen een boot was.

Zo gaat dat nou eenmaal. Alles wat zielig is, staat op een foto. Want als het niet op een foto staat, is het vast niet zielig genoeg. Een foto zegt immers meer dan duizend woorden. Maar of die woorden nou zoveel toevoegen? Ik heb geen idee. En ik denk Evert ook niet. Want Evert is vast en zeker ergens in Nederland rond de kerstdagen op een gourmetstel geëindigd. En dat vind ik dan best een beetje zielig. Hij keek zo aandoenlijk.

Vandaag komt hij weer aan. de grootste kindervriend van het land; Sinterklaas. Mooie gelegenheid om dit stuk van vorig jaar nog eens opnieuw te plaatsen. Enjoy!

————————

Jaarlijks voel ik mij zo rond deze periode, die we nu weer onder luidkeels gezang betreden, erg benadeeld. Wat heet. Ik voel mij ronduit gediscrimineerd door alle aandacht die er momenteel weer voor al die ellende is. Slechts sporadisch en het liefst als het donker is begeef ik me naar buiten. Schuchter. Trillend. En dan nog het liefst onherkenbaar. Maar goed, dat is helaas niet altijd mogelijk.

Ik vind het ongelooflijk. En dat notabene in 2011. Het zou toch niet meer mogen kunnen? Dat bent u toch wel met me eens? Maar nee. Ik mag er niks over zeggen. Het is en “Nationaal feest” dat “bij ons hoort”. Traditie noemt men dat.
En waag het niet er iets van te zeggen, want nee, dan ben je je leven al helemaal niet meer zeker. Je tekent als een ware Ghadaffi je eigen doodvonnis. Voor je het weet word je ook een rioolbuis uitgesleept aan je dunner wordende haardos en weet uiteindelijk niemand hoe het nu eigenlijk komt dat Gemeentewerken de volgende dag je halve herseninhoud tussen de straatstenen weg staat te Kärcher-en.

Sinterklaas en Zwarte Piet. Ik krijg er de rillingen van. De kindervriend te paard en zijn trouwe hulpvaardige vriend. Er zijn in Nederland niet veel zaken waarover vrijwel de gehele bevolking het zó eens is. Van het Sinterklaasfeest blijf je af. Dat is traditie en dat hoort zo. Al vele honderden jaren. Het maakt niet uit of de wereld ondertussen veranderd en de normen en waarden van een totaal andere orde zijn. Nee hoor, Sinterklaas en Zwarte Piet, daar blijf je gewoon vanaf.
Vandaar dat ik er nooit iets over heb durven zeggen. De angst was te groot. Ik word gelyncht, dat kan ik u wel vertellen.
Maar goed. Ik heb besloten mijn stilzwijgen dit jaar te doorbreken. Ik ben er klaar mee. Ik wil gewoon mijn mening geven, mijn hart luchten en de Sinterklaasperiode zonder onder de invloed van medicatie kunnen beleven. De gevolgen en eventuele represailles neem ik voor lief. Als een man aanvaard ik de consequenties. De lans moet nu maar eens gebroken worden!

Ik vind het Sinterklaasfeest namelijk pure discriminatie. In zijn ergste vorm. En dat in deze tijd. De tijd waarin ieder mens gelijk is. Waarin ieder mens gelijke rechten en plichten heeft. In deze tijd kan een feest als Sinterklaas niet meer. Sinterklaas en Zwarte Piet is de reinste vorm van Nationale discriminatie die mensen verdriet doet. Mensen zoals ik.
Ik kan u nu namelijk alweer garanderen dat ik de komende periode weer dagelijks met discriminatie te maken krijg. In elke supermarkt, boekenwinkel, groenteboer of willekeurige slager die ik binnenstap word ik geconfronteerd met die Sinterklaasterreur. Het is overal.
En dan die blikken. Die wijzende vingers, lachende gezichten en het ergst van allemaal, de kinderen. Want kinderen zien het verschil niet tussen de goedlachse kindervriend en zijn trouwe knecht waarmee ze worden opgevoed en de keiharde realiteit. Nee, kinderen zien alles zoals het ze geleerd word door hun ouders. Ik vind het een vorm van hersenspoelen. En dat moedwillig en ten behoeve van een kinderfeest waarvan ik samen met vele lotgenoten elk jaar de dupe van word. Het moet eens stoppen!

Discriminatie is vreselijk. En discriminatie ten behoeve van een fabeltje dat gebaseerd is op een middeleeuws verhaal en dat niets anders is dan een kapstok om cadeau’s aan op te hangen, al helemaal. Dat kan in deze tijd gewoon niet meer. Het brengt niets dan ellende. En ik wil dat het stopt. Mensen word wakker en STOP deze moedwillige discriminatie!

Sinterklaas en Zwarte Piet = Discriminatie

Ik dank u voor het lezen van mijn pleidooi. Laten we gezamenlijk naar een andere invulling van dit “gezellige” feest gaan kijken. Want een feest dat discrimineert, mag zichzelf geen feest noemen. Ook hoop ik van harte dat ik, en met mij alle andere gedupeerden, vanaf nu wat rust krijgen. Dat het nawijzen een keer ophoudt. Dat we gewoon onszelf kunnen zijn, wie wij zijn. Dat wij niet langer gebukt hoeven te gaan onder deze discriminerende tirannie: De baard van Sinterklaas.

Want eerlijk mensen, mannen met een baard zijn ook gewoon mensen!! Denk daar eens aan als u er weer één tegenkomt. Aan wat u deze mannen elk jaar aandoet. Wij rekenen op u. Dank u.

20121117-140653.jpg

Geruststelling

Geplaatst: 21 augustus 2012 in Blog, Humor
Tags:, , , , ,

Als er één ding is waar ik als man zijnde enorm blij om ben, is dat om het feit dat ik geen vrouw ben.
Uiteraard bedoel ik dit alles behalve denigrerend of discriminerend, laten we dat gelijk even rechtzetten. Niet dat ik direct heel Opzij-lezend Nederland over me heen krijg, dank u beleefd. Alstublieft zeg.

Nee, laat ik mezelf ten overstaan van vrouwelijk Nederland even verduidelijken. Ik ben zo blij dat ik geen vrouw ben omdat ik dan niet zwanger kan raken. Tenminste, niet bij mijn weten.

Zwanger zijn.

Dat lijkt mij namelijk het engste dat een mens mee kan maken. Het idee dat er iets in je buik leeft roept bij mij nog steeds het meest de associatie met films als Aliens en Total Recall op. Ik vind dat een tamelijk eng idee. Een levend wezen in je buik. Nee dank u.
Daarnaast lijkt het me ook een onmogelijke situatie qua verantwoordelijkheid. Een baby is toch wel enigszins kwetsbaar, daar zijn we het wel over eens schat ik zo. Ik bedoel, ik durf er amper één in zijn of haar “normale” vorm vast te houden, laat staan dat er een in je buik zit. Volgens mij zou ik niet meer durven te bewegen. Of ademen. Of slapen. Of parachutespringen. Niet dat ik dat laatste nu ook maar vagelijk zou overwegen, maar toch. Met een baby in m’n buik zou ik dat niet durven.

Maar goed, laten we voor het verhaal zeggen dat ik me bij het idee van een klein mensje dat in je buik groeit misschien nog wel neer zou kunnen leggen. Het allerergste komt nog. Het kind zou daar ontegenzeggelijk ook een keer uit moet. En hoe. Het zweet breekt me spontaan uit op plekken waarvan ik niet eens wist dat ik ze had.

Ok, eerlijkheid gebied te zeggen dat ik, laten we zeggen, niet de allergrootste expert ben op het gebied van de vrouwelijke anatomie, maar ik weet er toch wel dusdanig genoeg van dat het hele concept van het bevallen me toch huizenhoge kippenvel bezorgd. Ik moet soms al bijkomen van een overijverige stoelgang, laat staan van het uitpersen van een heel kind door een opening die mijns inziens toch echt te klein geacht word. Het past toch gewoon niet? Pure horror.
Tijdens een onbewaakt moment ben ik ooit wel eens midden in een bevalling op TV terechtgekomen. Ik was daar 4 dagen van in de war. Die beelden hakte er in.

Ook het jargon dat men bij dit soort aangelegenheden gebruikt helpt niet echt om het tot een vrolijk geheel te smeden. Een woord als “ontsluiting” bijvoorbeeld. Dat is toch pure ranzigheid? Wie heeft zoiets verzonnen? Om over “uitscheuren” en “moederkoek” nog maar te zwijgen. Het klinkt gewoon zo viezig.

Misschien stel ik me er niet voor open. Misschien heeft het ermee te maken dat ik vrij zeker weet dat ik nooit in een dergelijke situatie terecht ga komen, of misschien ben ik gewoon een enorme hanglul. Feit blijft dat ik m’n handen dichtknijp en dankbaar ben voor het feit dat er in mijn buik geen klein wezentje zal gaan groeien. En dat vind ik een hele geruststelling mag u weten.

P.S. Nog even bericht voor alle aanstaande ouders; Hou eens op met de term “WE zijn zwanger!”. Ik krijg daar braakneigingen van.

Jaren geleden, ik was denk ik een jaar of 6, zag ik ze voor het eerst. Vreemde mannen in kleurige gewaden, met zwarte hoeden waar onderuit lang, zwart haar stak. Indianen, zo leek het. Deze mannen stonden daar gewoon, midden op een plein in het centrum van Apeldoorn. Ze maakten muziek met een panfluit.

De panfluit, het instrument waar ik nu zo’n diepgegronde hekel voor koester, was voor mij op die leeftijd extreem boeiend. Of het nu kwam door het instrument zelf, of door de indrukwekkende felgekleurde Indianen, ik weet het niet. Wel weet ik dat ze er altijd waren. Wanneer ik ook in de stad kwam, het maakt niet uit op welke dag, ze waren er. Wat ook opvallend was, was dat ze overal leken te zijn. In elke stad waar ik kwam stonden minimaal 1 á 2 groepjes Indianen hun panfluit te misbruiken. Zodoende werd het een vast onderdeel in zo’n beetje elk Nederlands straatbeeld. Het werd zelfs naar verloop van tijd zo erg, dat het niet meer opviel. Ze waren er gewoon.

Jarenlang ging dit door. Jarenlang werden wij, het Nederlandse winkelvolk, ongevraagd belaagd door Indianen met een panfluit zodra wij een winkel uitkwamen. En ineens was het klaar. Als de Titanic na haar kennismaking met een ijsberg; ineens waren ze compleet uit beeld verdwenen.
Toch viel het me niet op. Al die jaren, het zal nu ongeveer een jaar of 10 á 12 zijn schat ik zo in, heb ik ze niet gemist. Geen moment. Sterker nog, ik had niet eens door dat ze waren verdwenen. En dat is raar.

Een aantal maanden geleden schoot het me ineens te binnen. In bijna elke Nederlandse stad zitten tegenwoordig Oost-Europeanen op een accordeon te spelen. Ze zijn als het ware de nieuwe Panfluit Indianen. En zodoende dacht ik aan die eerste golf straatmuzikanten, de Indianen. Maar ook ik ken de “Nieuwe” muzikanten.

Na een bezoek aan de supermarkt maak ik bij het verlaten van de winkel altijd mijn vaste praatje met de Oost-Europeaanse man op zijn accordeon. In het Duits.
De man, ik schat dat hij al dik in de 70 is, zit dagelijks op een klein opvouwbaar krukje met een oud koekblik voor zich, voor de plaatselijke Coop op zijn oude accordeon te spelen. De “Trekzak-Roemeen” zoals ik hem meestal noem, is een aandoenlijke man. Zodra ik uit de auto stap op de nabijgelegen parkeerplaats, begroet hij me meestal al uitbundig. Hij zwaait, begeleid door een enthousiast “Hallo!!”.
In zijn gebrekkige Duits maakt hij ook altijd graag een praatje. Eigenlijk altijd over het weer. Ik vraag standaard hoe het met hem is, en vanachter zijn enorme bril met “Freek-de-Jonge-brilglazen”, zegt hij standaard “Gut, Gut. Aber das wetter…”. Of het nu 30 graden is, of min 10, het maakt niet uit. Het weer deugt nooit. Het had eigenlijk best een Nederlander kunnen zijn.
Maar zo sta ik daar dan, tegenover de Trekzak-Roemeen. Terwijl vrijwel alle mensen stoïcijns doorlopen en hem geen blik waardig gunnen, zelfs niet na een vriendelijke begroeting (de Trekzak-Roemeen zegt namelijk iedereen gedag), sta ik te keuvelen over het weer alsof ik hem al jaren ken. Maar ik ken hem niet. Hij is de Trekzak-Roemeen, en die zit gewoon voor de Coop. Ik weet niet eens hoe hij heet. Of waar hij woont. Of dat hij misschien dakloos is. Waar komt hij oorspronkelijk vandaan? Misschien is hij wel een Trekzak-Tsjech. Of een Trekzak-Slowaak. Ik durf het niet te zeggen.
Toch voel ik een bepaalde sympathie voor deze man. Bij het vertrek zoek ik altijd wat kleingeld op dat ik dan in zijn oude blikje gooi. Hij is dankbaar, wenst me alle geluk van de wereld, en ik vertrek weer richting huis. Als ik nog een keer omkijk, zwaait hij opnieuw. Aandoenlijk.

Maar goed, terug naar de panfluit Indianen. Er is namelijk maar één vraag die op blijft borrelen; Waar zijn in godsnaam de panfluit Indianen gebleven?

Het is een vraag die me blijft boeien. Want, zo’n hele groep kan toch niet zomaar verdwijnen?

Ik ga op onderzoek uit. Maar ik hou jullie op de hoogte!

20120620-131445.jpg